Er is geen andere keuze dan een keuze voor de burger

Homeruskwartier Almere

Tekst: Adri Duivesteijn

Ook in de gemeente Den Haag is een nieuwe raadsperiode van start gegaan. Hoe het College van Burgemeester en Wethouders vorm zal krijgen is nog onbekend, maar duidelijk is dat er voor de komende vier jaar grote opgaven liggen, waarvan het herstel van de woningbouwmarkt – die sinds 2008 in een diepe crisis verkeert – er één is. De vraag is of wij de draad zullen oppakken en simpelweg zullen doorgaan waar we zo’n zes jaar terug zijn gebleven, of dat wordt gekozen voor een fundamenteel andere visie op onze ruimtelijke ordening, met bijbehorende nieuwe strategieën.

Duidelijk mag zijn dat ik pleit voor een omslag in het proces van ‘making cities’. Problemen als de woningnood en later ook de stadsvernieuwing liggen inmiddels ver achter ons, en dus is er de kans om in een meer gematigd tempo en met andere verhoudingen te bouwen aan onze steden. In de kern zou het zo moeten zijn dat steden niet (meer) van bovenaf worden gedicteerd, maar dat er ruimte wordt gecreëerd om ze van onderop – dus door de mensen zelf – te laten ontstaan. Wanneer de burger leidend wordt in onze ruimtelijke ordening zal dat grote veranderingen met zich meebrengen. Anders dan projectontwikkelaars en andere institutionele partijen gaat het hen tenslotte niet om winstmaximalisatie, maar primair om woonmaximalisatie; zij realiseren méér kwaliteit, vaak voor hetzelfde of minder geld. Het spreekt voor zich dat dit van toegevoegde waarde is voor de samenleving in z’n geheel.

zelfbouw is niet mogelijk zonder een duidelijke politieke visie

In Almere, waar ik van 2006 tot 2013 wethouder was, is duidelijk te zien dat burgers het verschil kunnen maken. We zien dat er, in de drie wijken waar de (toekomstige) bewoners in de lead zijn gezet, spectaculaire resultaten zijn geboekt. In tegenstelling tot veel door derden gebouwde wijken, waar variatie zich doorgaans beperkt tot de gevel, worden er door zelfbouwers wijken gecreëerd die diverser zijn, kleurrijker en met een rijker programma in de zin van een menging van wonen en werken. De differentiatie is niet kunstmatig – want: bedacht door een politicus, stedenbouwer of architect – maar authentiek. Iedere woning sluit aan op de persoonlijke ideeën, wensen en fantasieën van de bewoner(s). En als je door de Almeerse zelfbouwwijken wandelt zie je dat mensen weliswaar onvoorspelbaar zijn, maar vrijwel altijd kiezen voor dat beetje extra. Beter afgewerkt, ruimtelijker, duurzamer.

Een aardverschuiving

Het wordt, kortom, tijd dat het roer wordt omgegooid – in Den Haag en elders in Nederland. Maar de omslag naar een meer organische, bottom-up manier van stedenbouw is niet eenvoudig; het breekt met een meer dan honderd jaar oude traditie waarin de overheid en het middenveld zorgden voor ons wonen, en in de praktijk (b)lijkt het maar lastig afscheid nemen van die klassieke rolverdeling. Volledig tegen de huidige tijdsgeest in – pleitte onze koning niet voor een participatiemaatschappij? – wordt vastgehouden aan de gedachte dat de burger niet kan voorzien in het eigen wonen; dat hij of zij niet in staat is zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de creatie en het onderhoud van de eigen woon- en leefomgeving. Daarbij moeten wij beseffen dat veel van dit ‘wantrouwen’ financieel gedreven is. De bouwwereld vertegenwoordigt immers groot geld, en institutionele partijen geven de ingenomen posities niet graag uit handen.

In  Almere heb ik van dichtbij mogen meemaken wat een aardverschuiving het eigenlijk is, wanneer de burger producent van het eigen wonen wordt. Dat geldt voor alle participanten in het bouwproces; de burger, het middenveld, de architect en de overheid. Wat zijn mijn ervaringen?

homeruskwartier-almere-1b

Voor burgers

De Nederlandse volkshuisvestingsgeschiedenis laat zien dat burgers heel goed in staat zijn om zelf te bouwen. De Amsterdamse grachtengordel blijft misschien wel het meest inspirerende voorbeeld. Hoewel er sprake was van een strikt plan met een dwingend grid, opgesteld door het vroedschap, is de invulling overgelaten aan initiatiefnemers en organisch tot stand gekomen. Ondernemende burgers bouwden een woning of werkplek die voortkwam uit de eigen behoeften, en die aansloot op het eigen budget. Soms duurde het jaren voordat een plot werd bebouwd en een rij werd gesloten. Al met al is er een gebied ontstaan met een ongekende diversiteit, dat bestand is tegen veranderingen in de tijd en in die zin een zekere oneindigheid vertegenwoordigt. Met programma’s als ‘IkbouwmijnhuisinAlmere’ en ‘Mijn eigen stukje Den Haag’ gebeurt min of meer hetzelfde. In deze steden wordt er jaarlijks een substantieel aantal bouwkavels uitgegeven, op verschillende locaties en in verschillende prijsklassen. De kaders beperken zich vaak tot de constructie (rooilijnen, afmetingen of parkeren).

De hedendaagse praktijk laat zien dat zelfbouw niet mogelijk is zonder een duidelijke politieke visie en het nodige ondernemerschap van zowel het bestuur als het ambtelijk apparaat. Zo zijn het stedenbouwkundig concept en de uitgifteprincipes bepalend voor het type wijk en daarmee het type stad dat zal ontstaan, net als de keuze voor doelgroepen, grondprijzen en eventuele beeldkwaliteit.

Met betrekking tot de doelgroep van beleid ontstond in Almere het besef dat particulier opdrachtgeverschap (principieel) niet voorbehouden mag zijn aan de hogere inkomensgroepen. Daarom is in 2008 de regeling ‘Ikbouwbetaalbaar’ geïntroduceerd, waarmee ook huishoudens met een bruto jaarinkomen tot €36.500 de kans krijgen om, zonder enige vorm van subsidie, hun eigen huis te bouwen. Inmiddels heeft de gemeente Nijmegen de regeling overgenomen.

Voor het middenveld

Waar de burger zich relatief gemakkelijk voegt naar de nieuwe rolverdeling – hij of zij koopt een kavel en start de bouw, as simple as that – is het voor de institutionele wereld, ontwikkelaars en corporaties, ingrijpender om het opdrachtgeverschap los te laten. Lange tijd stonden mensen in de rij voor de woningen die zij bouwden. Nu moeten zij wennen aan het feit dat de vraag leidend is, dat de bouwwereld zich letterlijk heeft omgedraaid. ‘Ikbouwbetaalbaar’ heeft dat ook fysiek zichtbaar gemaakt; in Almere en Nijmegen worden bouwmarkten georganiseerd waar ontwikkelaars, aannemers en andere bouwbedrijven zichzelf en hun producten, in onderlinge competitie, kunnen presenteren. Het is vervolgens aan de burger om te onderhandelen en een keuze te maken.

Daarmee ontstaat een economie die niet wordt gedomineerd door de grote schaal

Een interessante ervaring die van invloed is op het middenveld, is dat zelfbouw een wezenlijk andere dynamiek genereert. Zelfbouwers doen nauwelijks beroep op grootschalige bedrijven. In plaats daarvan kiezen zij voor kleine aannemers- of schildersbedrijven, zelfstandige elektriciens, timmerlieden of metselaars. Er blijken onderlinge netwerken te ontstaan, op straat of online, waarin zelfbouwers elkaar adviseren over of attenderen op bekwame (of juist onbekwame) bouwbedrijven. Daarmee ontstaat een economie die niet wordt gedomineerd door de grote schaal, maar juist van onderop z’n betekenis krijgt. Institutionele partijen – vaak groot, log en bureaucratisch – zullen daar een antwoord op moeten zien te vinden.

homeruskwartier-almere-2

Voor de architect

In die economie van onderop speelt de architect een voorname rol. In de afgelopen jaren, toen de instituties onze woningbouw domineerden, beperkte die rol zich tot façade-architectuur. Met name in het VINEX-tijdperk waren de afmetingen en plattegrond van iedere woning identiek. Het spreekt voor zich dat het inhoudelijk gezien een periode van laagconjunctuur was, letterlijk een verschraling van het vakgebied. In een wereld waarin de burger producent van het eigen wonen is, wordt er gelukkig weer een beroep gedaan op de vindingrijkheid en scheppingskracht van de architect.

de woningen die onder architectuur tot stand zijn gekomen zijn vaak de iconen die het gebied in z’n geheel interessanter maken

Maar ook de burger zelf is steeds creatiever. Niet zelden wordt er thuis aan de keukentafel – met tekenprogramma’s als Google SketchUp – al een eerste ontwerp gemaakt. En waar de zelfbouwer steeds wat meer op de stoel van de architect gaat zitten, schuift de architect wat meer naar de stoel van de aannemer. Veel architecten stoppen niet nadat zij een definitief ontwerp hebben afgeleverd, maar zijn nauw betrokken bij de uitvoering; de bouwmeester ‘nieuwe stijl’.

Wat het oplevert als architecten in hun kracht worden gezet, zie je als je door de zelfbouwwijken wandelt; de cataloguswoningen vormen weliswaar het cement van de wijk, maar de woningen die onder architectuur tot stand zijn gekomen zijn vaak de iconen die het gebied in z’n geheel interessanter maken.

Voor de overheid

Maar de cultuuromslag is misschien wel het diepst voelbaar in de ambtelijke organisatie. In het geval van zelfbouw functioneren ambtenaren binnen een netwerk dat bestaat uit een veelheid van spelers. Zij zitten niet langer aan tafel met drie of vier grote institutionele partijen, maar met honderden verschillende, vaak niet-professionele opdrachtgevers. Dit vraagt het nodige van hun communicatieve vaardigheden. Zij moeten zich verplaatsen in de droom van de ander en actief meedenken over en meewerken aan de verwezenlijking daarvan, in plaats van sec de rol van regressieve controleur te vervullen. Zij moeten zich realiseren dat, wat voor hen één van de vele bouwprojecten is, voor zelfbouwers ‘dat grote avontuur’ vertegenwoordigt, waar zij (vaak) hun volledige vermogen in investeren en dag en nacht mee bezig zijn.

dan zullen de gevestigde partijen hun (financiële) belangen opzij moeten zetten, en plaats moeten maken voor de burger

Een focus op zelfbouw betekent ook dat gemeentelijke planners afstand moeten doen van blauwdrukken. Er wordt niet gestuurd op eindbeeld, maar op proces. Het is onduidelijk welke initiatieven er zullen worden ontplooid, op welk moment, in welk tempo en welke vorm die initiatieven aan zullen nemen. De rol van de overheid beperkt zich dan ook tot het optimaal faciliteren van deze initiatieven, en daarbij te zoeken naar de grenzen – en die ook op te rekken. Door vrijheden te maximaliseren ontstaat er ruimte voor een veelheid aan bijzondere invullingen die op voorhand niet kunnen worden voorzien, juist omdat ze specifiek horen bij de burger als opdrachtgever.

Tot slot

Welke kleur het Haagse college ook zal hebben, wat mij betreft is er geen andere (politieke) keuze dan een keuze voor de burger. Wil het stadsbestuur dat Den Haag de klank en kleur krijgt van de mensen die er wonen, dan zal zij de bewoners centraal moeten stellen in de wording van de stad. Mijns inziens ligt de grootste opgave in de naoorlogse wijken (zuid-west); die zullen op korte termijn bijna volledig moeten worden vernieuwd. Hier ligt een kans om níet te kiezen voor post-VINEX-oplossingen – dat levert immers slechts een kunstmatige diversiteit op – maar voor zelfbouw of wooncoöperaties. Door de burger principieel in z’n kracht te zetten kunnen wijken organisch en van binnenuit worden verbeterd.

Maar, en dat is misschien wel de kern van het verhaal, dan zullen de gevestigde partijen hun (financiële) belangen opzij moeten zetten, en plaats moeten maken voor de burger – voor de mensen waarvoor zij zeggen te werken, maar die in het oude systeem vooral afhankelijk werden gehouden.

Leave a Comment

*