grotiusplaats den haag cid

Blik op het CID #01 – De Haagse 5+

Tekst: Sandra Schluchter

De Haagse 5+, een groep toonaangevende Haagse architecten en kunstenaars, vinden het hoog tijd dat er een heldere visie voor de stad komt. Sandra Schluchter sprak uitvoerig met drie leden van de Haagse 5+, Jan Brouwer (JB), Paul Bontenbal (PB) en Job Roos (JR), over hun zorgen en aanbevelingen rond de stedelijke ontwikkelingen in Den Haag  De huidige plannen zijn ontoereikend volgens hen. Ze pleiten voor grondig onderzoek over wat de behoeften van Den Haag nou werkelijk zijn. En welke opties er zijn om de stad verder te kunnen ontwikkelen. Hiervoor heeft Den Haag een onafhankelijke stadsstedenbouwer nodig die ondersteund wordt door een integraal werkend stadslab.

BEGRIJPEN WAT DE STAD IS, WAS EN WAT DE STAD KAN ZIJN

PB: Het CID (Central Innovation District) was voor ons de aanleiding om publiekelijk onze zorgen uit te spreken over de ontwikkelingen in Den Haag. We zijn echte Hagenaars, we houden van Den Haag, en we spraken altijd al over Den Haag.

JR: Wij maken ons vooral zorgen over de torenneurose waar we met z’n allen last van hebben in de stadsontwikkeling. Als het om het verdichten van de stad gaat, lijken wij alleen nog maar in torens te kunnen denken. En het gaat telkens alleen over allerlei incidentele initiatieven, maar we missen de integrale visie over de stad. 

Je zou er eigenlijk zo naar kunnen kijken: De stad Den Haag is het cadeau dat je krijgt aangeboden. En probeer dan eens te definiëren wat voor cadeautjes je krijgt vanuit die stad. Sterker nog: Je kunt op die manier ook definiëren wat de eigenlijke vraag vanuit de stad nou is. Dat is niet de vraag naar woningsaantallen of voldoende voorzieningen. De eigenlijke vraag is: Waar heeft de stad in zijn totaliteit nou behoefte aan? Dat kun je alleen te weten krijgen door goed naar de stad te kijken, natuurlijk wel in combinatie met markt- en beleidsvragen. Maar dat vraagt ook om een poëtische kijk op de stad. Dus begin niet gelijk allerlei lijntjes te trekken, maar probeer eerst eens te begrijpen wat de stad is. En dat is echt teamwork volgens mij. Op het moment dat je een heel klein clubje hebt, werkt het niet. Volgens mij zitten in de hele Haagse afdeling stadsontwikkeling op het moment wel veel onervaren mensen, en er zit te weinig aansturing op. Als je naar Amsterdam kijkt, zie je een totaal andere wereld! Je moet veel strategischer kijken naar de stad. En dan is naast een heel pragmatische kant een poëtische zichtwijze onontbeerlijk.

Het karakter van Den Haag is een stukje proza en poëzie. Dat zou het onderwerp moeten zijn van een hele mooie workshop die hopelijk nog gegeven wordt. Er zou gekeken moeten worden vanuit infrastructuur, vanuit landschap vanuit architectuur en functionaliteit, maar vooral vanuit geschiedenis. Het is een heel portret wat gemaakt moet worden. Als je dat scherp hebt, kun je daar kernkwaliteiten, maar ook dilemma’s uit halen. En deze zijn dan weer voer voor de stadsvisie. Volgens mij gaat de gemeente van dit soort workshops organiseren.

JB: Den Haag is toch ook een hele bijzondere stad! De zee-randstad is natuurlijk fantastisch! En natuurlijk is er een aantal zaken misgegaan in de afgelopen decennia en er zijn afzonderlijke wijken ontstaan die je misschien nu niet meer gemaakt zou hebben. Maar hou dat in godsnaam in stand. Als je van de huidige kwaliteit van Den Haag uitgaat, dan hoef je ook niet te proberen twee klassen hoger te gaan zitten. Het is maar de vraag of dat nuttig is.

PB: Kortom we hopen dat in de toekomst al dan niet noodgedwongen veel meer disciplines bij elkaar gaan zitten en dat het niet een sectorale wedstrijd wordt.

GEMIS VAN EEN INTEGRALE VISIE: STEDENBOUW, LANDSCHAP EN INFRASTRUCTUUR SAMEN DENKEN!

JB: Er zijn verschillende beschrijvingen mogelijk, maar we hebben in eerste instantie behoefte aan de vaststelling van het DNA van Den Haag in plaats van plannen voor een CID. Die zijn wel enigszins verbeterd, maar nog absoluut onvoldoende. In het begin waren het drie volstrekt afzonderlijke plannen, en daar is geprobeerd een plan van te maken. Tegen dit plan is niet alleen door ons maar ook door anderen weerstand geweest, en de gemeenteraad heeft het uiteindelijk afgewezen. De gemeenteraad had dan wel meer kritiek op ontbrekende voorzieningen en andere functies terwijl onze kritiek basaler is. Sinds een week is er een comfortbrief, met een klein aantal verbeteringen. Er wordt nu over het groen per inwoner gesproken en er wordt over voorzieningen gesproken, maar wij vinden het nog net niks, want er zijn helemaal geen nieuwe plannen gekomen. Er wordt nu gezorgd dat er voor elk gebied een afzonderlijk ambitiedocument komt. Alle negatieve zaken worden benoemd, om zorgen weg te nemen. Er staat dus dat ze vanalles in de toekomst willen doen. Maar ik vind nog steeds, maak nou eerst eens een plan voor de hele stad. Je moet toch als stad ergens voor staan en kunnen zeggen: Kijk dit is onze stad en zo gaat het worden!

Het is eigenlijk een gebrek aan leiderschap. Er zit nu ook weer een wethouder, een ontzettend aardige man. Hij zegt altijd, ik heb geen enkel verstand van stedenbouw. Nou dan moet die zich goed laten adviseren.

PB: We zitten ook niet allemaal exact hetzelfde in, hoor. Ik krijg de indruk dat de gemeenteraad helemaal niet beseft, wat hij eigenlijk aan het goedkeuren is. Het lijkt erop dat de raad geen flauw benul heeft dat dit soort plannen onderdeel van een grotere visie zouden moeten zijn.

JB: Dat wil ik ook nog eens benadrukken, een grotere visie is toch van grote betekenis! Wij zijn ook tot de conclusie gekomen dat stedenbouw, het landschap en de infrastructuur belangrijker zijn dan de architectuur. De architectuur komt daarna vanzelf wel. Een gebouw kan je afbreken en een nieuw gebouw ervoor in de plaats zetten, maar als je de stedenbouw, het landschap en de mobiliteit niet goed gepland hebt dan wordt het wel erg lastig.

NOODZAAK VAN EEN ONAFHAKELIJKE STADSSTEDENBOUWER OF BETER NOG: EEN STADSLAB

JB: Er is dus geen aansturing vanuit het college van B en W, en daarom pleiten wij voor een onafhankelijke commissie, die dat zou kunnen aanpakken. Er wordt nog wel gesuggereerd dat er een stadsstedenbouwer komt, maar ik betwijfel dat. Het gevolg daarvan is nu dat er allerlei bureautjes worden ingeschakeld, die binnen bepaalde grenzen een plan moeten maken. Het overzicht ontbreekt daardoor. Daarom denken wij nog steeds dat je een stadsstedenbouwer nodig hebt. En dat je dat werkgebied van deze stadsstedenbouwer moet verbreden, dus op z’n minst een landschapsarchitect en iemand van infrastructuur erbij. Ikzelf heb vier jaar in het eerste College van Rijksadviseurs gezeten, daar hadden we verschillende portefeuilles, landschap, infrastructuur, cultuurhistorie en de Rijksbouwmeester. Elke week zaten we met z’n vieren bij elkaar. Weliswaar hadden we soms grote ruzies, maar ik erken dat de inbreng van andere partijen langzamerhand steeds belangrijker wordt. En zeker met zo’n nieuwe omgevingswet. Dat wordt echt ingewikkeld.

Een stadslab met verschillende disciplines lijkt ons daarom een fantastisch idee. Daar zouden verschillende scenario’s uitgewerkt kunnen worden. Daar zouden bewoners kunnen meepraten, en zodoende zou een duurzame visie voor de stad kunnen ontstaan. Er zou ontwerpend onderzoek gedaan kunnen worden over hoe de stad in elkaar zit. De lange lijnen zijn wat ons betreft alleen één aspect van de stad. Ze zijn niet alles bepalend. Stadsstedenbouwer Maarten Schmitt wilde toen onderzoeken of we die lange lijnen als kapstok zouden kunnen gebruiken. Dat is op zich heel interessant, maar onderdeel van een groter complex. Ik vond het een leuke illustratie ervan dat je zeker als stadsstedenbouwer verder moet kijken dan de historiciteit. En Maarten Schmitt was een echte stadsstedenbouwer en – voor zover je dat kunt zijn – ook onafhankelijk. Hij werkte in opdracht van de stad, en de laatste stadsstedenbouwer werkte gewoon in dienst. Dat is natuurlijk iets heel anders. Onze laatste stadsstedenbouwer, Erik Pasveer was gewoon hoofd van de afdeling stedenbouw. Hij had geen onafhankelijke positie en was per salaris gebonden aan de gemeente en moest gewoon een aantal dingen voor elkaar krijgen.

PB: We noemden Pasveer het aanspreekpunt voor stedenbouw. Tussen de wethouder en Pasveer zaten twee hoofdambtenaren. Die twee hoofdambtenaren zijn verdomd goed op de hoogte van alle spelregels die er zijn. Maar wat je niet van de wethouder mag of moet verwachten is creativiteit. En daaronder versta ik niet “iets moois doen”, maar “denken buiten je eigen discipline”. Je mist gewoon een hoofd creativiteit. Wij hebben misschien een beetje een ideaalbeeld van Amsterdam, maar daar is het wel zo, daar zit de verantwoordelijke wethouder naast de stoel van het hoofd van de creativiteit. En de wethouder in Den Haag staat eigenlijk erom te schreeuwen dat hij iemand naast zich wil hebben, die de raad en de bevolking duidelijk kan maken waar het om gaat. Want de wethouder is er natuurlijk om al die zakelijke en financiële dingen te regelen, maar die is natuurlijk niet ingehuurd voor de creativiteit. We hebben ook in de verste verte niets tegen de wethouder, maar we willen zo graag dat de wethouder samen met het hele gemeentebestuur inziet, dat je deskundigen uit álle groepen bij elkaar moet hebben in een atelier, als je grote veranderingen teweeg wilt brengen en over een bredere schaal met elkaar wilt samenwerken.

grotiustorens in CID in aanbouw

JB: Ik weet niet precies hoeveel mensen hier op het Ingenieursbureau werken, maar als het er 150 zijn, is het veel. In Amsterdam zijn het ongeveer 1.100. Daar zie je het al misgaan. Het Ingenieursbureau is ook een onafhankelijke organisatie, dat is eigenlijk een adviesbureau dat dan wordt geraadpleegd door de gemeente. We hebben binnenkort een gesprek met iemand die de omgevingsvisie schrijft. We hopen dat in die omgevingsvisie iets meer over het karakter van Den Haag gezegd wordt, en dat men vanuit deze visie beter kan concluderen hoe de zaak verder moet worden aangepakt.

JR: Een stadslab zou je moeten maken. Een laboratorium waar onderzoek en ontwerp over elkaar heen buitelen, verschillende scenario’s bedacht worden voor hoogbouw, middelhoog- en laagbouw. Door scenario’s te maken ontdekt je eigenlijk waar de wezenlijke vragen liggen en waar de kansen zijn!

JB: We hebben in dat hele CID rapport ook maar één keer het woord “cultuur” gevonden. En in die nieuwe comfortbrief ben ik het ook maar een keer tegen gekomen. Ik weet niet eens precies wat ze ermee bedoelen. Maar als het een paar keer genoemd zou worden, zou er toch een ander besef voor cultuur ontstaan. En culturele instellingen en hoogwaardige architectuur blijken ook economisch gezien erg waardevol voor een stad te zijn. Er werd toen onderzoek gedaan naar de nieuwbouw van het stadhuis van Richard Meier. Toen bleek dat zo’n gebouw al snel 65.000 meer toeristische overnachtingen voor de stad oplevert. De culturele sector wordt zwaar onderschat.

HOE WERKEN DIE TORENS NOU? HEEL PRAKTISCH GEZIEN

JR: Je moet eigenlijk naar de stad kijken als een soort ecosysteem. Je ziet nu die twee torens van MVRDV aan de Grotiusplaats verschijnen. Wat is de vraag die daar onder ligt? Niemand weet precies wat de vraag is. Ja, er moeten woningen komen, maar verder? Eigenlijk zijn die torens allemaal zelf kleine steden.

PB: Het is ook fascinerend, hoor! Ik ben gisteren nog in Rotterdam geweest, en heb een voorbeeld gezien bij de Veerhaven van een toren van bijna 180 m. Het levert natuurlijk een schitterend stadsbeeld op. Maar ik vraag me dan af: Wat voor een sociaal klimaat is er nu in die torens ten opzichte van de woonomgeving? En waar zijn dan die onderwijsinstellingen, de basisscholen bijvoorbeeld? Er is natuurlijk wel rekening gehouden met de brandweer, het aantal liften, het aantal zonuren, maar ik krijg de indruk dat de hele wereld eromheen achterwege is gelaten. Wie wonen er nou in die torens? Ik heb het kort doorgerekend: Als het kleine gezinswoningen zouden zijn, zet je daar in een keer 360 gezinnen neer. Dat is een heel dorp.

JR: Nou, daar wordt wel op gelet. Hoe landt het gebouw op het maaiveld? Heeft het een mooi karakter? Dat zijn wel vragen die beantwoord zijn. Maar de grotere stad, de voorzieningen, die zijn niet meegenomen.

JB: En je moet er ook niet meer dan één kind hebben, anders kun je er niet eens wonen! Maar als je de comfortbrief van de gemeente leest, hebben ze zich de kritiek toch aangetrokken. Ze gaan feitelijk ervan uit dat je alle voorzieningen in die torens zou kunnen opnemen.

PB: De verhuisvoorzieningen ook? Want als je die 360 gezinnen hebt, dan verhuizen er ongeveer twee gezinnen per week.

JB: Ja, en er komen minstens 10 auto’s die pakjes brengen per dag. Als het niet meer is.

PB: Ja, het lijkt alsof er twee volstrekt verschillende werelden bestaan. De wereld waarin het initiatief voor die torens komt, en de wereld daaromheen die daarmee moet dealen. Er is kennelijk niemand die daarnaar kijkt. Het enige wat ik aanneem is dat de doorsnee van de riolering voldoende is.

JB: Kijk die verhuisplannen, waar jij het over hebt Paul. Hoe moet je dat doen in zo’n gebouw? We kennen natuurlijk allemaal New York, daar heb je een fatsoenlijke straat en je hebt aan de achterkanten van de gebouwen gewoon een voorzieningenstraat waar alles aan- en afgevoerd wordt.

PB: En de meesten hebben een goederenlift. Dat vind ik altijd zo sjiek.

PB: Je moet je voorstellen dat iemand op de wat hogere verdiepingen wil verhuizen, en dan moet met die personenlift van 8 personen verhuisd worden. Dat betekent dat die lift een uur of 6 buiten gebruik is voor alle andere bewoners. En dan moet iemand van de 30ste verdieping naar beneden, naar het werk of zo.

JR: Dat wordt moord- en doodslag.

PB: Ja, dat zal wel niet gebeuren, maar het is gewoon belachelijk. En ik zeg dit omdat ik wil dat bij de gemeente de behoefte ontstaat om integraal te willen ontwerpen.

VOORBEELD: BINCKHORST EN CID ALS GEHEEL LATEN GROEIEN

PB: Om een ander voorbeeld te geven: Er is nu ontzettend veel te doen over de Binckhorst. Er zijn stukken weggegeven aan ontwikkelaars die daar onafhankelijk van elkaar plannetjes maken, en er is een plan voor het CID. De gemeente Den Haag vindt het erg belangrijk dat de Binckhorst onderdeel van de stad wordt, en dat het niet een soort buitenwijk blijft. Onze vraag aan de gemeente was, hoe dat nu geregeld is, wat de invloed van het CID op de Binckhorst zal zijn en omgekeerd. Het antwoord van de gemeente was lastig. Ze kwamen er eigenlijk niet uit en de conclusie was, dat die verbinding er in principe (nog) niet was. En dat legt voor mijn gevoel bloot dat het ontbreekt aan een visie over wat Den Haag eigenlijk is.

JB: Het is ook een gemiste kans, omdat gedeelten van het CID en de Binckhorst aan hetzelfde infrastructurele kruis vastzitten. Je kunt het CID niet beoordelen zonder een goed plan te hebben voor de Binckhorst! De verbinding naar Laak is nog de makkelijkste, maar die infrastructuur op dat kruispunt is enorm ingewikkeld. Als je daar geen goede oplossing voor zoekt, ben je toch verkeerd bezig.

PB: Die beide gebieden moeten van elkaar afhankelijk en samen groeien. Maar het probleem is natuurlijk veel eerder al begonnen. De vragen daarover hadden al gesteld moeten worden, toen de Boogie Woogie tunnel gepland werd. Toen waren er al vragen over hoe de rol van deze tunnel zich doorontwikkelt richting het centrum van Den Haag. Wat gebeurt er bij het Centraal Station en op de Raamweg naar Scheveningen? Bestaat daar een beeld van? Hoe wordt die entree naar de stad? Nu maak je vanuit die prachtige tunnel een bocht naar links richting de Neherkade en richting Laakhavens. En dan krijgen wij toch een gevoel van enorme armoe.

HET BELANG VAN PARTICIPATIE

JB: Waar wij als de Haagse 5+ ook vaak over spreken is, hoe je de bewoners van Den Haag bij de plannen kan betrekken. Ik heb altijd de vergelijking met Amsterdam, daar wordt een nieuw plan in alle varianten aan de bewoners gepresenteerd, daar worden maquettes gemaakt. Er worden avonden georganiseerd waar mensen kunnen beoordelen wat ze zien, en dan worden daar door de gemeente conclusies uit getrokken.

JR: In Den Haag wordt er bij dit soort bijeenkomsten veel te weinig opgehaald, alleen maar gezonden, geïnformeerd.

JB: In Amsterdam zijn ze door schade en schande wijs geworden. Ze gaan nu veel eerder met de mensen praten, want ze hebben geconstateerd dat dit ook iets oplevert, namelijk tijdwinst en ook nog kwaliteitswinst.

JR: De omgevingswet zal de gemeente ook dwingen om het anders te doen. Je krijg anders niets meer voor elkaar. Je moet echt veel inclusiever denken, en niet vanuit de traditionele inspraak, maar je moet bewoners echt erbij betrekken. Want die bewonersgroepen professionaliseren zich ook. Het kan de opgave ongelofelijk verrijken, als je al in een structuurfase mensen betrekt. Dan wordt een plan ook veel meer gedragen. Het gaat er niet om plannetjes doorheen te jagen, maar de gemeente zou eigenlijk ook nieuwsgierig moeten zijn hoe bewoners erover denken.

JB: Amsterdam maakt een keer per jaar een boek over haar stedenbouwkundige plannen. Dat kost wel veel tijd, maar dan weet je ook waar je aan toe bent. En omdat er ook veel maquettes worden gemaakt, die tijdens bewonersavonden besproken worden, is het voor mensen ook makkelijker te begrijpen. Ik was in Amsterdam nog betrokken bij het ontwerp van bruggen. Dan waren er vier varianten, en van al die vier varianten werden maquettes gemaakt. Op de bewonersbijeenkomst interviewde de ontwerper dan met behulp van die maquettes de bewoners om te weten te krijgen hoe zij erover denken. Dat werkte uitstekend. Natuurlijk kan je het niet iedereen naar zijn zin maken, maar dat is altijd zo.

BETREK OOK DE REGIO

JB: Er moeten natuurlijk woningen gebouwd worden, maar 25.000? Waarop is dat getal gebaseerd? Deze plekken die nu aangewezen worden, samen met de Binckhorst, zouden best kunnen. Maar we hebben nu zowel in Rotterdam als ook in Amsterdam gezien, dat er met minder bouwhoogte hetzelfde aantal woningen gebouwd kunnen worden als eerst gepland waren met torens.

JB: En zorg nou, dat je ook het Westland erbij betrekt. Zorg dat het openbaar vervoer doorgetrokken wordt richting het Westland, zoals ook met de metro naar Rotterdam gebeurd is. Wij zien daar nog allerlei mogelijkheden. Want stel nou dat je daar 10.000 woningen zou kunnen maken, dan hoef je in de stad  nog maar 15.000 te maken, als die 25.000 het uitgangspunt is. Dus wij vinden ook dat je naar de regio moet kijken. Hoe is die relatie binnen de randstad ? Betrek er Delft en Leiden bij.

PB: Ik denk dat over 50 jaar Rotterdam, Den Haag en Delft één grote stad zullen zijn. Daartussen liggen geen weilanden maar hele grote stadsparken. Dat is de toekomst. De investeringen daarvoor zijn gigantisch, maar die moet je dus eigenlijk nu al beginnen te maken. Zodanig dat het niet verspild geld is, want we kunnen het maar een keer goed doen. En ik weet dat ik wellicht enigszins overdrijf met het idee dat het dadelijk een grote stad is, maar het komt er wel tegenaan. Financiering is natuurlijk altijd het probleem. Maar uiteindelijk brengt het meer geld op als meer mensen hier komen wonen. Het probleem daarbij is alleen het politieke denken in termijnen van 4 jaar, want dan komen er weer nieuwe verkiezingen. Denk je in termen van 40 jaar, zou je een hele andere economie hebben.

JB: Ja, het succes van een wethouder moet altijd gegarandeerd zijn. Dat is een probleem in de stedenbouw.

PB: Ja, ik weet ook niet hoe het anders moet, laten we dat voorop stellen. Ik praat alleen over de consequenties van zo’n termijn denken. En ja, wat Jan zegt, de wethouder moet iets kunnen openen, die moet successen kunnen laten zien.

Het interview vond plaats op 8 juli 2021

Leave a Comment

*